In 2023 kregen 474.000 jongeren jeugdzorg, 10.000 meer dan in 2021. Dat is een toename van 2,2 procent. De stijging komt doordat meer jongeren jeugdhulp zonder verblijf krijgen. In Zaanstad is veel vraag naar hulp, blijkt uit voorlopige cijfers van het CBS : het aandeel jongeren tot 23 jaar met jeugdzorg is hier 13,1 procent. In Oostzaan en Wormerland is dat minder dan zeven procent.
Het landelijke beeld is dat vooral meer meiden van twaalf tot achttien jaar deze vorm van hulp krijgen. In 2023 kreeg één op de negen jongeren tot 23 jaar één of meerdere vormen van jeugdzorg. Bij jongeren tot achttien jaar was dat één op de zeven. Het gaat dan vooral om jeugdhulp zonder verblijf. Jongeren met deze vorm van hulp wonen thuis en krijgen zorg op afspraak.
Bij alle overige vormen van jeugdzorg was het aantal jongeren dat hulp kreeg lager dan in 2021. Zo kregen minder jongeren jeugdhulp met verblijf (min vijf procent) en daalde het aantal jongeren met een ondertoezichtstelling (min vijftien procent). Ook stonden minder jongeren onder voogdij (min tien procent). Er waren in 2023 ook minder jongeren met jeugdreclassering dan in 2021 (min vier procent), maar na een jarenlange daling nam dit aantal ten opzichte van 2022 toe met twee procent.
Er zijn grote verschillen tussen gemeenten. In Tiel en Veendam was dat het hoogst, daar kreeg meer dan vijftien procent van de jongeren tot 23 jaar jeugdzorg in 2023. In Schiedam, Raalte, Maassluis, Schiermonnikoog, Ameland, Staphorst en Vlieland was dat minder dan zes procent. De verschillen tussen gemeenten kunnen meerdere oorzaken hebben. Gemeenten kunnen eigen keuzen maken in de manier waarop ze jeugdzorg organiseren. Daarnaast kunnen sociaaleconomische verschillen tussen regio’s een rol spelen, zoals de hoogte van het inkomen, het aantal eenoudergezinnen en hoeveel zorg er wordt gebruikt.