Regels voor exploitatie horeca gewijzigd in plaatselijke verordening

Foto: Google Street View

Er zijn nogal wat reacties gekomen op de tijdelijke sluiting van coffeeshop Moonlight in Zaandam op grond van artikel 2:28 van de Algemene Plaatselijke Verordening, dat gaat over de regels voor de exploitatievergunning van een horecabedrijf. Daar vallen ook coffeeshops (definitie: een alcoholvrij horecabedrijf waar verstrekking en/of gebruik van softdrugs kan plaatsvinden) onder.

De gemeente heeft dat artikel gewijzigd. De uitleg van het hoe en waarom staat hieronder. En voor betrokkenen en iedereen die het naadje van de kous wil weten volgen daaronder alle wijzigingen.

‘Artikel 174 van de Gemeentewet bepaalt dat de burgemeester is belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op het toezicht op de voor het publiek openstaande gebouwen. Deze vergunning wordt daarom door de burgemeester verleend. Met het exploitatievergunningenstelsel wordt de burgemeester in staat gesteld om vanuit zijn toezichthoudende bevoegdheid met betrekking tot de openbare orde, horecabedrijven te toetsen op effecten op de openbare orde en de woon- en leefsituatie.

Vergunningen op grond van de APV worden in beginsel voor onbepaalde tijd verleend. Dit geldt ook voor de horeca-exploitatievergunning. Het is op gronden ontleend aan dwingende redenen van algemeen belang geoorloofd een termijn te stellen aan een exploitatievergunning. Op grond van lid 5 kan de burgemeester in het belang van de openbare orde en de woon- en leefsituatie een beperkte geldigheidsduur vaststellen. Dit geldt bijvoorbeeld voor een – voormalig overlastgevend horecabedrijf, indien naar het oordeel van de burgemeester onvoldoende vaststaat dat er geen sprake zal zijn van ontoelaatbare aantasting van de woon- of leefsituatie of openbare orde.

De exploitatievergunning is persoonsgebonden. De persoon van de exploitant speelt immers een belangrijke rol in de wijze van exploitatie en dus ook in de wijze waarop deze exploitatie het woon- en leefklimaat en de openbare orde beïnvloedt. De exploitatievergunning is (grotendeels) afhankelijk van de persoon van de exploitant (onder andere vanwege de antecedententoets) en kan daarom niet worden overgedragen aan een nieuwe exploitant. Voor een beoogde nieuwe exploitant moet een nieuw aanvraag/vergunningprocedure doorlopen worden. De exploitant, en bij diens afwezigheid de leidinggevende, is verantwoordelijk voor de veiligheid van bezoekers en dient er voor te zorgen dat de openbare orde en het woon- en leefklimaat in de inrichting, en in de directe nabijheid ervan, niet wordt verstoord. De aanwezigheid van de vergunninghouder of een leidinggevende is van cruciaal belang voor een verantwoorde exploitatie. De exploitant en leidinggevende dienen er immers op toe te zien dat er geen verstoring van de openbare orde plaatsvindt en dienen zo nodig bezoekers op hun gedrag aan te spreken.

Als een exploitatievergunning van rechtswege vervalt, is er geen vergunning meer en is exploitatie niet meer toegestaan. De exploitatievergunning vervalt automatisch als zich een situatie als bedoeld in lid 8 voordoet. Er is dan geen handeling van de burgemeester meer nodig.’

Artikel 2:28 Exploitatievergunning horecabedrijf

  • 1. Ongewijzigd
  • 2. Ongewijzigd
  • 3. De exploitant en de leidinggevende doen wat nodig is voor een goede gang van zaken in het horecabedrijf en in de directe omgeving daarvan en zijn verantwoordelijk voor een deugdelijke exploitatie.
  • 4. De vergunninghouder van het horecabedrijf dient regelmatig in het horecabedrijf aanwezig te zijn.
  • 5. De vergunning kan voor bepaalde termijn worden verleend indien niet met voldoende zekerheid de mate van nadelige beïnvloeding van het woon- en leefklimaat en/of de openbare orde kan worden beoordeeld.
  • 6. De burgemeester wijst categorieën van voorzieningen aan, waar horeca een nevenactiviteit is, waarvoor de vergunningplicht genoemd in het eerste lid niet geldt.
  • 7. Voor zover het horecabedrijf een bed and breakfast betreft is hiervoor geen exploitatievergunning vereist indien:
  •  a. tegelijkertijd aan niet meer dan vier personen in maximaal twee kamers Bed &   Breakfast diensten worden aangeboden.
  •  b. niet anderen dan de Bed & Breakfast gasten toegang hebben.
  • 8. De vergunning vervalt zodra de exploitant van de vergunning, de exploitatie van het horecabedrijf feitelijk heeft beëindigd. Van beëindiging is in ieder geval sprake, indien:
  •  a. het horecabedrijf blijkens de registers van de Kamer van Koophandel niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd;
  •  b. op grond van andere informatie blijkt, dat het horecabedrijf niet meer voor rekening van de exploitant, op wiens naam de vergunning is gesteld, wordt geëxploiteerd.
  • 9. Vervallen
  • 10. Vervallen
  • 11. Vervallen
  • 12. Vervallen
  • 13. Vervallen
  • 14. Vervallen

F. Artikel 2:28a komt te luiden aldus:

Vergunningsaanvraag

  • 1.De vergunning kan uitsluitend worden aangevraagd door middel van een door de gemeente Zaanstad gehanteerd aanvraagformulier.
  • 2. Bij de aanvraag om een exploitatievergunning moeten in ieder geval worden overgelegd:
  •  a. een schriftelijk stuk waaruit de juridische relatie van de exploitant met het desbetreffende perceel tot uitdrukking komt, zoals een huurovereenkomst, pachtovereenkomst of eigendomsbewijs;
  •  b. een ondernemingsplan met informatie over de aard van het horecabedrijf, de exploitatievorm en de beoogde doelgroep;
  •  c. schriftelijke bescheiden, waaronder een verklaring van de Belastingdienst, waaruit blijkt dat de exploitatie op deugdelijke wijze zal plaatsvinden en deugdelijk is gefinancierd;
  •  d. een op grond van de wet Bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (wet BIBOB) vastgesteld en volledig ingevuld vragenformulier met de daarbij behorende bijlagen en bescheiden;
  •  e. indien de aanvraag een terras betreft, een locatietekening met afmetingen.
  • 3. In bijzondere gevallen kan de burgemeester van het voorgaande afwijken.
  • 4. Op de vergunningaanvraag is paragraaf 4.1.3.3. van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.

Artikel 2:28b komt te luiden aldus:

Algemene weigerings- en intrekkingsgronden exploitatievergunning

  • 1. Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 en 1:8 weigert de burgemeester de aangevraagde horeca-exploitatievergunning of trekt deze in indien:
  •  a. de vestiging of de exploitatie van het horecabedrijf in strijd is met een geldend bestemmings- of omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
  •  b. de exploitant of leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
  •  c. de exploitant of leidinggevende niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt;
  •  d. de exploitant of leidinggevende onder curatele of bewind is gesteld;
  •  e. de ingediende bescheiden niet of niet langer overeenstemmen met de feiten, welke relevant zijn voor de door de burgemeester te nemen of genomen beslissing;
  • 2. De burgemeester kan de vergunning als bedoeld in het eerste lid geheel of gedeeltelijk weigeren of intrekken, indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van het horecabedrijf en/of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de aanwezigheid van het horecabedrijf, dan wel indien de veiligheid en gezondheid van de bezoekers van die inrichting, gelet op de wijze waarop die inrichting zal worden of wordt geëxploiteerd, in gevaar gebracht kan worden en daar redelijkerwijze niet in kan worden voorzien door het stellen van voorschriften en/of beperkingen. Bij de toepassing van de genoemde weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:
  •  a. het karakter van de straat en de wijk, waarin het horecabedrijf is gelegen of zal zijn gelegen;
  •  b. de aard van het horecabedrijf;
  •  c. de spanning waaraan het woonmilieu ter plaatse reeds blootstaat of bloot zal komen te staan door de exploitatie van het horecabedrijf;
  •  d. de wijze van exploitatie van de vergunninghouder en leidinggevende(n) in dit horecabedrijf of andere horecabedrijven;
  • 3. In afwijking van het bepaalde in artikel 2:10 beslist de burgemeester in geval van een vergunningaanvraag die ook betrekking heeft op een of meer bij het horecabedrijf behorende terrassen voor zover deze zich op de weg bevinden tevens over de ingebruikneming van die weg ten behoeve van het terras.
  • 4. Onverminderd het voorgaande kan de burgemeester de ingebruikneming van de weg ten behoeve van een of meer bij een horecabedrijf behorende terrassen weigeren:
  •  a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg dan wel gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan;
  •  b. indien dat gebruik een belemmering kan worden voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg.
  • 5. Voor de voorzieningen als bedoeld in het derde lid kan de burgemeester nadere regels stellen.

Artikel 2:28c komt te luiden aldus:

Bijzondere intrekkings- of wijzigingsgronden van de exploitatievergunning

Onverminderd de in artikel 1:6 en 2:28b genoemde gronden voor het intrekken of wijzigen van een vergunning, en onverminderd de bepalingen van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, kan de burgemeester de exploitatievergunning tijdelijk of voor onbepaalde tijd geheel of gedeeltelijk intrekken of wijzigen indien

  •  a. zich binnen de inrichting gedragingen hebben voorgedaan zoals omschreven in artikel 36 van de Wet op de kansspelen;
  •  b. wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend;
  •  c. naar zijn oordeel de openbare orde gevaar loopt of het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf door de aanwezigheid van het horecabedrijf nadelig wordt beïnvloed;
  •  d. in strijd is gehandeld met artikel 2 en/of 3 van de Opiumwet of aannemelijk is dat de exploitant of leidinggevende betrokken is bij of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten in verband met activiteiten als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet;
  •  e. aannemelijk is dat de exploitant of de leidinggevende betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die gevaar kunnen veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormen voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf dan wel als naar het oordeel van de burgemeester de wijze van bedrijfsvoering of het levensgedrag als bedoeld in artikel 2:28b, een dergelijk gevaar of bedreiging vormen;
  •  f. de exploitant of de leidinggevende toelaat of gedoogt dat in zijn horecabedrijf strafbare en/of beboetbare feiten worden gepleegd;
  •  g. zich in of vanuit het horecabedrijf anderszins feiten hebben voorgedaan, die de vrees wettigen, dat het geopend blijven van het horecabedrijf gevaar kan veroorzaken voor de openbare orde of een bedreiging vormt voor het woon- of leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf;
  •  h. er aanwijzingen zijn dat in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
  •  i. de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende bij of krachtens deze verordening gestelde regels niet nakomt;
  •  j. de vergunninghouder, exploitant of leidinggevende de aan de vergunning verbonden voorschriften of beperkingen niet nakomt.
Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen