De Stuurgroep Prins Hendrikkade wil de sloop van het voormalige kantoor van houthandel William Pont op Het Eiland voorkomen. Het pand moet wijken voor twee torens met in totaal
120 sociale huurwoningen , maar er kan wat de mensen die er straks tegenaan moeten kijken betreft beter in het bestaande gebouw gewoond worden.
De verenigde bewoners van een deel van de Prins Hendrikkade vrezen schaduwwerking door de door corporatie Rochdale geplande torens en zijn gehecht aan hun bestaande uitzicht op de Badhuisweg. Uit duurzaamheidsoverwegingen en omdat het kantoorpand dat in 1964 werd gebouwd 'waardevol erfgoed' betreft verdient het om te blijven staan, aldus een brief aan het gemeentebestuur. Het pand werd getekend door Jaap Schipper, de bedenker en mede-architect van de Zaanse Schans maar ook in 1946 winnaar van de
Prix de Rome en de ontwerper van honderden moderne gebouwen door het hele land.
Waar eerder al een offensiefje startte om
de Beatrixflat in de Zaandamse Peperstraat te bewaren als schoolvoorbeeld van de archirectuur van de wederopbouw na de Tweede Wereldoorlog, daar komt de stuurgroep nu met vergelijkbare argumenten voor het gebouw op Het Eiland. Na het vertrek van de houthandel in 1990 is het kantoor 'ingepakt' met beplating en is van het oorspronkelijke karakteristieke uiterlijk niets meer over. Maar die platen kunnen er ook weer af, waarna alsnog een architectonisch pareltje tevoorschijn komt, aldus de bewoners van de Prins Hendrikkade.
Kleiner aantal wonigen
Nadeel van een herbestemming tot wonen is dat er dan volgens Rochdale en Zaanstad slechts plek is voor 35 tot 40 appartementen in plaats van 120. De stuurgroep meent dat dit op te lossen is door onder meer de lage oostvleugel te verhogen. De leden willen graag met de gemeente en Rochdale in gesprek en vinden dat de participatie van de omgeving bij dit project tot nu toe onder de maat is geweest.
Tijdens een recente digitale bijeenkomst werd bijvoorbeeld opeens de chatfunctie 'eenzijdig en zonder aankondiging uitgeschakeld'. 'De burgers mochten kennelijk wel vragen stellen, maar niet te veel,' concluderen de briefschrijfers daaruit.