Goed nieuws voor huurders die verplicht hun zaken moesten sluiten wegens de corona-uitbraak, zoals horecagelegenheden, sportscholen en theaters. In dat geval kunnen ze volgens een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland recht hebben op een tijdelijke huurverlaging.
De rechter oordeelde op 27 mei dat een huurder terecht stelde dat de sluiting van een pand als gevolg van een overheidsmaatregel gezien kan worden als een gebrek van het gehuurde. De wet bepaalt dat bij een gebrek de huurder in beginsel – met terugwerkende kracht – aanspraak kan maken op een huurvermindering. In het aan de rechter voorgelegde geval ging het om een zaak die InBev huurt van een vastgoedbelegger en die door de brouwerij wordt onderverhuurd aan een horecaondernemer. Dergelijke constructies van in- en uithuur zijn ook bij franchisers vaak aan de orde. Dit geval draait om een bruin café met een huur van 1761,97 euro per maand.
Kort geding
InBev had al zijn huurders in de gelegenheid gesteld de betaling van de huur over april uit te stellen. Dat accepteerde pandeigenaar Sigismund BV in Elsloo niet. Het volgende voorstel luidde dat InBev twee derde van de huur voor april en mei zou betalen en dat de horecaondernemer een derde procent van de onderhuur daarna zou terugbetalen aan Inbev. Daar reageerde de vastgoedbelegger op met een dagvaarding en vorderde in kort geding volledige en tijdige betaling. De rechtbank oordeelt dat InBev terecht stelt dat sluiting van het gehuurde als gevolg van een overheidsmaatregel als een gebrek van het gehuurde te zien is.
Mede gelet op de onvoorzienbare omstandigheden is daarom recht op huurprijsvermindering wel degelijk aan de orde. Volgens de rechter ligt het in de rede om de coronacrisis te kwalificeren als een onvoorziene omstandigheid in de zin van artikel 6:258 van het Burgerlijk Wetboek ‘omdat partijen een dergelijke ingrijpende situatie bij het sluiten van de overeenkomst in het algemeen niet voor ogen zullen hebben gehad en niet in hun overeenkomst zullen hebben verdisconteerd’.
