Loondoorbetaling bij ziekte en passend werk: juridische kluif in Zaandam

Foto: Pixabay / Mohamed Hassan

Vast werk, flexwerk, uitzendwerk – de arbeidsmarkt en het beloningensysteem staat onder druk en er wordt volop nagedacht over wijzigingen om de positie van werkenden te verbeteren. Werkgevers hebben ondanks de flexibele schil in veel sectoren moeite om voldoende personeel te vinden – en net aangekomen medewerkers kunnen soms voor grote problemen zorgen, zo blijkt uit een uitspraak van de kantonrechter in Zaandam in een arbeidsgeschil tussen Hordijk Verpakkingsindustrie in Zaandam en een personeelslid.

De nieuwe medewerker kwam op 8 februari 2017 voor onbepaalde tijd in dienst bij de technische dienst met een werkweek van 39,5 uur en een salaris van 2585,36 euro bruto per maand, op grond van de CAO voor de houtverwerkende industrie. Op 3 juli van hetzelfde jaar meldde hij zich ziek en op 15 augustus adviseerde de bedrijfsarts om hem twee dagen per week vier uur per dag te laten werken. De verzekeringsarts van het UWV oordeelde op 14 september dat de beperkingen van de werknemer door de bedrijfsarts adequaat waren ingeschat, maar in een rapportage van 2 oktober schreef de arbeidsdeskundige van het UWV dat de re-integratie-inspanningen van Hordijk onvoldoende waren omdat er met de betrokkene gesprekken hadden moeten plaatsvinden over de werkhervatting. De bedrijfsarts adviseerde vervolgens op 10 oktober om de man drie keer per week vier uur aangepast werk te laten verrichten. Na nog geen vijf maanden inderdaad aan het werk te zijn geweest, was de betrokkene toen al ruim drie manden afwezig.

Op 10 oktober 2018 aan het werk

De HR-adviseur van Hordijk stuurde de werknemer op 16 oktober 2017 een e-mail met de mededeling dat met ingang van 16 oktober de loonbetaling voor twaalf uur zou stoppen, omdat de man ondanks een gesprek op 27 september niet op het werk was verschenen. Op 13 februari 2018 schreef Hordijk hem dat de bedrijfsarts hem op 13 november en 18 december nog steeds geschikt had bevonden voor passend werk voor drie keer vier uur per week en dat er geen andere of nadere informatie was ontvangen van de behandelende artsen om dat tegen te spreken. Hordijk kondigde daarom een volledige loonstop aan met ingang van 13 februari. In een second opinion van 3 april schreef een tweede bedrijfsarts  vervolgens dat er pas na dagbehandeling sprake kon zijn van een succesvolle kans op re-integratie in het arbeidsproces. De werknemer vroeg daarop op 25 juli een deskundigenoordeel aan bij het UWV. De eerste bedrijfsarts kwam op 3 oktober met het advies aan Hordijk om het werk weer op te starten met eenmaal per week drie uur aanwezigheid. Dat gebeurde op die basis ook op 10 oktober, waarna Hordijk de loonstop met ingang van 1 oktober ongedaan maakte.

Ommekeer

Daarmee was de kous echter nog niet af. De arbeidsdeskundige van het UWV kwam op 15 oktober tot de conclusie dat het door Hordijk op 13 februari aangeboden werk niet passend was geweest. De verzekeringsarts van het UWV was inmiddels gebleken dat de werknemer op en na 13 februari 2018 geen arbeidsmogelijkheden meer had gehad en de bedrijfsarts was inmiddels ook die mening oegedaan, aldus de bevindingen van de arbeidsdeskundige. De werknemer vorderde daarop bij de kantonrechter dat Hordijk zou worden veroordeeld tot betaling van 2585,36 euro bruto per maand aan salaris vanaf 1 oktober 2017, dan wel vanaf 13 februari 2018. Hordijk zou op grond van de wet en de CAO verplicht zijn tijdens ziekte het loon door te betalen en zou ten onrechte een loonstop hebben opgelegd. Hordijk stelde dat de loonbetaling tussen 16 oktober 2017 en 1 oktober 2018 terecht was, omdat de werknemer zich in die periode niet hield aan zijn re-integratieverplichtingen.

Passend werk

Dat de man van 1 oktober 2017 tot 1 oktober 2018 wegens ziekte ongeschikt was voor het verrichten van zijn eigen werk stond in de zaak niet ter discussie. Hij kan daarom aanspraak maken op doorbetaling van zijn loon. Volgens artikel 27 van de CAO moet gedurende de eerste drie maanden van ziekte 100 procent van het loon worden betaald, gedurende de vierde tot en met de zesde maand 90 procent, gedurende de zevende tot en met de twaalfde maand 85 procent en daarna 80 procent van het loon. De juridische vraag was of Hordijk de loonbetaling op 16 oktober 2017 en 13 februari 2018 mocht stopzetten vanwege de veronderstelde schending van de re-integratieverplichtingen door werknemer. Volgens  het Burgerlijk wetboek heeft een personeelslid geen recht op doorbetaling van loon tijdens ziekte als hij of zij, hoewel daartoe wel in staat, zonder deugdelijke grond geen passende arbeid verricht of weigert mee te werken aan re-integratie door middel van passend werk.

Terechte stopzetting

De kantonrechter oordeelde dat Hordijk de loonbetaling terecht heeft stopgezet op 16 oktober 2017. De werknemer was immers door de bedrijfsarts op 15 augustus 2017 geschikt geacht om op twee dagen per week vier uur per dag te werken, maar de werknemer kwam daarvoor niet opdagen. De verzekeringsarts van het UWV bevestigde op 14 september die inschatting, maar ook toen ging de werknemer niet aan de slag. ‘Dat betekent dat eiser, hoewel hij daartoe in staat was, zonder deugdelijke grond geen passende arbeid heeft verricht en zonder deugdelijke grond heeft geweigerd mee te werken aan re-integratie in passende arbeid,’ aldus het vonnis. Dat de arbeidsdeskundige van het UWV  later sprak van onvoldoende re-integratie-inspanningen van Hordijk maakt dat niet anders: vast staat namelijk dat de werknemer zijn werk niet heeft hervat terwijl hij daartoe medisch gezien wel in staat was.

Onterechte stopzetting

Het stopzetten van de loonbetaling op 13 februari 2018 kan naar het oordeel van de kantonrechter echter niet door de beugel. Uit het deskundigenoordeel van het UWV van 15 oktober 2018 komt naar voren dat het door Hordijk op 13 februari aangeboden werk niet passend was, omdat volgens de verzekeringsarts van het UWV uit nieuwe medische informatie inmiddels was gebleken de betrokkene op en vanaf die datum geen arbeidsmogelijkheden meer had. ‘Gelet daarop was eiser op en na 13 februari 2018 niet in staat tot het verrichten van passend werk en heeft hij dus op een deugdelijke grond geen passende arbeid verricht. De stelling van Hordijk dat de bedrijfsarts een andere mening zou hebben, vindt geen steun in de stukken,’ aldus het vonnis. En dat wordt nog eens bevestigd door de second opinion van 3 april.

Laat deskundigenoordeel

Dat de werknemer pas op 25 juli 2018 om een deskundigenoordeel vroeg bij het UWV heeft volgens de rechter geen invloed op de zaak: doorslaggevend is of de werknemer geschikt was om passende arbeid te verrichten. ‘Daarbij is niet van belang dat pas achteraf of in een later stadium, bijvoorbeeld door een deskundigenverklaring van het UWV of een deskundige benoemd door de kantonrechter komt vast te staan dat de werknemer ongeschikt was voor de passende arbeid. Daarom kan ook geen rol spelen dat een werknemer pas na een bepaalde termijn een deskundigenverklaring vraagt aan het UWV.’

Doorbetaling

De uikomst van het geschil is dat de betaling van het loon over de periode vanaf 13 februari 2018 tot 1 oktober 2018 wordt toegewezen. ‘Vast staat dat het loon tot 1 maart 2018 2585,36 euro bruto per maand bedroeg en dat volgens de CAO vanaf 13 februari 2018 en tot 1 maart 2018 85 procent van het loon moet worden betaald. Op de zitting heeft Hordijk toegelicht dat het loon vanaf 1 maart 2018 2625,09 euro bruto per maand bedraagt en dat is door eiser niet betwist. Verder staat vast dat volgens de CAO vanaf 1 maart en tot 3 juli 85 procent van het loon moet worden betaald, en vanaf 3 juli en tot 1 oktober 80 procent van het loon.’ Hordijk moet dus 2197,56 euro bruto per maand betalen vanaf 13 februari tot 1 maart, 2231,33 euro vanaf 1 maart tot 3 juli en 2100,07 euro vanaf 3 juli 2018 tot 1 oktober, plus vakantiegeld en andere emolumenten.

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen