Zaandijker tevergeefs naar Raad van State over dwangsom

Foto: Flickr

Een inwoner van Zaandijk heeft bij de Raad van State het lid op de neus gekregen bij het aanvechten van een last onder dwangsom die hem in juni 2019 door het college was opgelegd vanwege de handel in drugs. Dat werd in februari dat jaar door de politie gezien in het Burgemeester In ‘t Veldpark in Zaandam en aan Jan Hamming doorgegeven.

De last onder dwangsom betekende dat de man bij een volgende overtreding 2500 euro zou moeten betalen, tot een maximum van 10.000 euro. De rechter oordeelde in eerste instantie dat de hoogte van de dwangsom in redelijke verhouding stond tot de overtreding en de Raad van State is het daarmee eens. De persoonlijke omstandigheden van de betrokkene doen daar niets aan af. De Zaandijker is vanaf zijn jeugd afhankelijk van verdovende middelen voor de verlichting van zijn longziekte en arbeidsongeschikt. De hoogte van de dwangsom is gelet op die omstandigheden te hoog en staat niet in verhouding tot de vermeende overtreding, betoogde zijn raadsman. Dat werd door de hoogste bestuursrechter verworpen.

Observaties politie

Agenten observeerden die dag in juni 2019 hoe de man zich in het park ophield en met vier personen kort contact had en iets uitwisselde. Twee van hen werden daarna staande gehouden en beiden bleken harddrugs in hun bezit te hebben. Eén van de twee verklaarde bovendien dat hij die had gekocht bij de bezwaarmaker, die antecedenten heeft wat betreft de Opiumwet. De burgemeester kon zich hiermee in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de man zich in het park ophield met het kennelijke doel om drugs te verhandelen, aldus de uitspraak van de RvS. De Zaandijker claimde dat het feit dat er op zijn persoon geen drugs zijn gevonden dat tegensprak.

Bezwaren

Diens stelling dat Artikel 2:74 van de Algemene Plaatselijke Verordening over het op straat verkopen van drugs onduidelijk geformuleerd zou zijn en dat de last onder dwangsom gelijk te stellen is aan een voorwaardelijke straf en dus aan een criminal charge, werd ook onderuit gehaald. De burgemeester had vooraf met de officier van justitie moeten afstemmen of er een strafrechtelijke vervolging zou plaatsvinden, vond de bezwaarmaker. ‘Omdat niet is gebleken dat hij dat ook heeft gedaan, ligt het risico van een dubbele bestraffing op de loer.’ Bovendien had hij ook een einddatum moeten opnemen: nu is de last onder dwangsom oneindig geldig en bovendien een inbreuk op de persoonlijke vrijheid zoals die wordt beschermd in de Grondwet en internationale verdragen.

De opgelegde last onder dwangsom is niet aan te merken als een criminal charge, oordeelde de Raad ook, op grond van een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uit juni 1976 waarin drie criteria geformuleerd zijn voor een criminal charge. De last onder dwangsom is volgens die uitleg niet strafrechtelijk van aard en als de Zaandijker niet opnieuw met drugs gaat leuren verbeurt hij ook geen dwangsom. Ook bestond voor de burgemeester geen verplichting om de zaak voor te leggen aan de officier van justitie: die geldt alleen bij bestraffende sancties en niet bij herstelsancties – in dit geval het herestel van de openbare orde. De last onder dwangsom is evenmin oneindig: hij is uitgewerkt als vier keer een dwangsom is verbeurd en een overtreder kan bovendieen na een jaar zonder incidenten een verzoek aan de burgemeester doen om hem op te heffen.

 

 

Aanmelden nieuwsbrief
Cookieinstellingen