Op het Noordzeekanaal en Amsterdam-Rijnkanaal worden sinds een uitbreiding van het netwerk van elektronische neuzen afgelopen zomer gemiddeld zeven ontgassingen per week gemeld door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied, maar het is onbekend of dat legale dan wel verboden handelingen betreft. Het provinciale verbod op varend ontgassen is, zoals SP-Statenlid Anna de Groot al vreesde, inderdaad een wassen neus: er wordt wel gemeten, maar niet gehandhaafd.
De Groot stelde er vragen over aan Gedeputeerde Staten na alarmerende berichten over de intensiteit van varend ontgassen in Gelderland, waar deze praktijk eveneens op papier verboden is. Sinds maart 2017 is het varend ontgassen van benzeen en benzeenhoudende ladingen verboden in onze provincie, maar er wordt niet gehandhaafd tot de ontgassingsinstallatie in de haven van Amsterdam volledig operationeel is. Daar zijn vorige maand proefnemingen gestart die een half jaar gaan duren. Pas daarna kan de vergunning worden aangevraagd.
Landelijk verbod in 2020
Een landelijk verbod op varend ontgassen komt er pas in 2020, op de datum van de inwerkingtreding van de ontgassingsverboden in alle lidstaten van het Scheepsafvalstoffenverdrag. Tot dan is er voor de meeste stoffen geen sprake van overtredingen wanneer ze in de Nederlandse lucht geloosd worden. Vanaf 1 januari 2019 wordt het provinciale verbod uitgebreid naar het ontgassen van alle gevaarlijke stoffen in dichtbevolkte gebieden en bij bruggen en sluizen. Volgend jaar komt er mede daarom ook een thema-actie gericht op de naleving van de regels.
Stappenplan
Het landelijke verbod op varend ontgassen moet in 2023 zorgen voor ongeveer 95 procent minder uitstoot van schadelijke vluchtige stoffen. De invoering begint met een verbod op het ontgassen van motorbrandstoffen en benzeen in 2020, gevolgd door meer dan tien procent benzeenhoudende vloeistoffen in 2022 en ten slotte in 2023 een verbod op de 25 meest vervoerde gevaarlijke stoffen. GS schrijven aan De Groot te verwachten dat deze doelstellingen gehaald zullen worden als alle landen die ermee in moeten stemmen (Duitsland, Zwitserland, Luxemburg, België en Frankrijk) de afspraken op tijd geratificeerd hebben.
